Haal de boter 1–2 uur voor het bakken uit de koelkast, zodat deze zacht kan worden.
Zeef de bloem in een grote kom en voeg het zout toe.
Maak een bergje van het meel met een kuiltje in het midden.
Voeg suiker toe, doe er zachte klontjes boter in en breek een ei.
Kneed het deeg en voeg in kleine beetjes water toe. Het mengsel moet elastisch zijn.
Maak een bal van het deeg, wikkel het in huishoudfolie en leg het 30 minuten in de koelkast.
Rol het gekoelde deeg uit tot een cirkel ter grootte van de bakvorm. Dek het deeg opnieuw af met plasticfolie en leg het in de koelkast.
Bereid de vulling voor: meng de boter, het water en de suiker en zet op laag vuur. Verwarm tot er een amberkleurige karamel ontstaat. Schud de pan af en toe tijdens dit proces.
Schil de appels en verwijder de pitten. Snijd het fruit in plakjes.
Giet de karamel in een met boter ingevette ovenschaal.
Leg de appelschijfjes overlappend op de karamel in een cirkel. Ze zullen iets krimpen tijdens het bakken.
Bedek de appels met het deeg en vouw de randen van het deeg naar binnen, zodat er kleine randjes ontstaan als je de appels omdraait.
Snijd het midden van het deeg lichtjes in, zodat de stoom kan ontsnappen.
Verwarm de oven voor op 180°C en zet de taart erin. Bak gedurende 30–40 minuten.